De liefde is over, maar de kerstboom blijft achter? Dat is de vraag die het Hof in dit Kerstverhaal moet beantwoorden.
Rudolf en Noëlle leren elkaar in 2011 kennen. Rudolf is op dat moment nog getrouwd, maar hij wil verder met Noëlle. Hij huurt in oktober 2012 een woning, die hij in november van datzelfde jaar doorverhuurt aan Noëlle. Rudolf en Noëlle gaan samen in de woning wonen. Volgens Noëlle is dat omdat zij een affectieve relatie hebben. Rudolf ziet dat anders; volgens hem is hun relatie alleen maar zakelijk. In het voorjaar van 2013 wordt de echtscheiding van Rudolf uitgesproken en Rudolf en Noëlle kennen even gelukkige tijden. In oktober 2013 ontstaat er echter ook een breuk in zijn relatie met Noëlle en Rudolf vertrekt uit de woning.
In januari 2014 start Rudolf een procedure tegen Noëlle waarbij hij afgifte vordert van zijn eigendommen die zich volgens hem op dat moment nog bij Noëlle in de woning bevinden. Onder de spullen die Rudolf graag wil hebben, bevindt zich een kerstboom, boeken en cd’s.
De door Rudolf aangespannen procedure gaat uiteindelijk niet door want Rudolf en Noëlle komen op het laatste moment tot een regeling. Rudolf stelt in maart 2014 een lijst op met spullen die Noëlle volgens hem aan hem moet afgeven. De zaak lijkt dan afgehandeld.
Jaren later dagvaardt Rudolf Noëlle opnieuw, wederom tot afgifte van onder meer zijn kerstboom, boeken, cd’s. Ook vraagt hij deze keer om afgifte van de slaapkamer- en badkamermeubelen, fitnessapparatuur, een sauna en twee televisies. Noëlle zegt dat ze een deel van deze spullen destijds al aan Rudolf heeft gegeven en dat zij de andere door hem gevraagde zaken niet heeft.
Ook de rechter meent dat Rudolf niet om afgifte van de genoemde spullen kan vragen. In de eerste plaats vraagt hij om afgifte van enkele voorwerpen – boeken, cd’s en een kerstboom – waarvan Rudolf heeft erkend dat hij deze al heeft ontvangen. In de tweede plaats vindt de rechter het aannemelijk dat Rudolf in 2014 niet alleen de boeken, cd’s en de kerstboom, maar ook alle andere spullen, die op de door hem in maart 2014 gemaakte lijst stonden, heeft ontvangen. De rechter acht het onwaarschijnlijk dat Rudolf pas jaren later de andere voorwerpen van de lijst wil komen ophalen. Bovendien is in 2014 de procedure is beëindigd nadat was afgesproken dat Rudolfhij alle spullen op de lijst zou krijgen. Verder leidt de rechter uit de afspraak, die gemaakt is rondom de procedure in 2014, af dat Rudolf zijn aanspraak kennelijk heeft beperkt tot de spullen die op de lijst van maart 2014 voorkomen . Tot slot meent de rechter dat nergens uit blijkt dat Noëlle nog spullen van Rudolf onder zich heeft.
Het Hof wijst de vorderingen van Rudolf af, net zoals de kantonrechter dat in eerste aanleg heeft gedaan.
(Gerechtshof Den Haag, 9 juni 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1162