Een werkgever denkt op voorhand te hebben voldaan aan de aanzegverplichting door het einde van het dienstverband van rechtswege aan te zeggen middels een bepaling in de arbeidsovereenkomst. Een werkneemster meent daarentegen aanspraak te maken op een wettelijke aanzegvergoeding. Wie heeft er gelijk?
Een werkneemster is op 1 mei 2021 in dienst getreden bij een zorgorganisatie op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 2 december 2021 is de arbeidsovereenkomst van werkneemster verlengd voor de duur van één jaar, eindigend op 2 december 2022. Een dag na het einde van haar arbeidsovereenkomst, op 3 december 2022, verneemt werkneemster per brief dat het huidige contract voor bepaalde tijd afloopt en niet zal worden verlengd. Werkneemster is van mening dat de organisatie zich niet houdt aan de wettelijke aanzegverplichting en dat haar werkgever haar een aanzegvergoeding verschuldigd is; werkgever heeft immers pas één dag na het einde van de arbeidsovereenkomst schriftelijk bevestigd dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden voortgezet. Werkgever daarentegen is van mening dat er bij voorbaat is voldaan aan de aanzegverplichting middels het overeengekomen artikel uit de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter dient te beoordelen of er is voldaan aan de vereisten van de aanzegplicht.
De aanzegging van de arbeidsovereenkomst
Op grond van artikel 7:668 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben werkgevers de plicht om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd uiterlijk één maand voor het einde rechtswege schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Deze plicht wordt ‘de aanzegverplichting’ genoemd en geldt bij tijdelijke contracten met een duur van minimaal zes maanden. Indien deze verplichting niet, of niet geheel, wordt nagekomen door een werkgever kan een werknemer aanspraak maken op een aanzegvergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan één bruto maandsalaris óf een vergoeding die wordt berekend naar rato.
Sommige werkgevers kiezen ervoor een zogenoemde aanzegging bij voorbaat op te nemen in de arbeidsovereenkomst. Middels een bepaling wordt dan benoemd dat de arbeidsovereenkomst op een vaste datum eindigt, niet zal worden verlengd en reeds wordt geacht te zijn aangezegd. Indien in de arbeidsovereenkomst een dergelijke bepaling is opgenomen, dient een werknemer enkel te worden geïnformeerd bij verlenging van het tijdelijke contract.
In deze zaak beroept werkgever zicht op de overeengekomen bepaling in de arbeidsovereenkomst omtrent het aanzeggen op voorhand. Heeft werkgever middels de opgenomen bepaling voldaan aan de aanzegplicht?
Het oordeel
Uit vaste jurisprudentie volgt dat een werkgever tegelijkertijd met het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd al aan haar aanzegverplichting kan voldoen. De kantonrechter is van oordeel dat werkgever door het opnemen van de bepaling in de arbeidsovereenkomst op voorhand al heeft voldaan aan de aanzegverplichting. Volgens de kantonrechter diende het voor werkneemster reeds vanaf aanvang van het tweede tijdelijke dienstverband duidelijk te zijn dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Tevens wordt er niet gesteld of gebleken dat werkgever gedurende de looptijd van het dienstverband heeft laten weten van die bepaling te zullen afwijken. Naar oordeel van de kantonrechter is er bij voorbaat voldaan aan de wettelijke aanzegverplichting. Werkneemster heeft geen recht op een aanzegvergoeding en haar verzoek wordt afgewezen.
Heeft u vragen met betrekking tot het aanzeggen van de arbeidsovereenkomst neem dan vrijblijvend contact op met onze gespecialiseerde arbeidsrecht advocaten via 045 560 2200 dan wel via info@sijbenpartners.nl