De kantonrechter van de rechtbank Limburg is in onderhavige kwestie van oordeel dat een handballer van handbalteam De Lions werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst.
Het gevolg is dat de handballer aanspraak maakt op achterstallig loon (inclusief wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente), een transitievergoeding ter hoogte van € 6.146,79 bruto en een billijke vergoeding van € 39.293,52 bruto.
De handbalspeler is vanaf 1 augustus 2014 actief geweest als basisspeler voor de Lions. De Lions is het eerste herenteam van handbalvereniging Sittardia. De Lions wordt gefaciliteerd door Stichting Tophandbal Zuid-Limburg. Met voornoemde stichting heeft de handbalspeler vanaf 2014 spelersovereenkomsten gesloten voor de duur van steeds één of twee jaar.
Vanaf 2016 heeft de handballer een vergoeding van € 1.850,- netto ontvangen van de stichting en daarnaast werd aan hem een auto ter beschikking gesteld. De handbalspeler was op zijn beurt verplicht om, onder meer, deel te nemen aan wedstrijden, trainingen en sponsoractiviteiten.
De laatste spelersovereenkomst tussen de handbalspeler en de stichting liep tot 30 juni 2023. Op 13 december 2022 hebben partijen gesproken over een verlenging van de spelersovereenkomst. Het contract werd uiteindelijk niet verlengd, omdat de handbalspeler op 20 januari 2023 tijdens een oefenwedstrijd zijn kruisband afscheurde. De revalidatie voor deze blessure duurt in principe om en nabij een jaar.
Nu het contract niet werd verlengd, heeft de stichting na 30 juni 2023 geen vergoeding meer betaald aan de handballer.
De handballer heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en de ‘spelersovereenkomst’ aldus niet van rechtswege kan zijn geëindigd. Hij maakt aanspraak op achterstallig salaris, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
De kantonrechter diende in deze kwestie te oordelen of sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de handbalspeler en de stichting. Voor de beoordeling van deze vraag dient – kort gezegd – getoetst te worden of de handbalspeler, tegen betaling van loon, een verplichting heeft gehad om persoonlijke arbeid te verrichten, waarbij sprake was van een gezagsverhouding tussen de stichting en de handbalspeler.
In de eerste plaats oordeelde de kantonrechter dat de handbalspeler loon ontving. De stichting betaalde maandelijks een vergoeding ter hoogte van € 1.850,- netto. De stichting stelde zich weliswaar op het standpunt dat het bedrag van € 1.850,- als onkostenvergoeding moest worden aangemerkt, maar aan dit standpunt is de kantonrechter voorbijgegaan. De onkosten van de handbalspeler bedroegen om en nabij de € 1.850,- per jaar en niet per maand.
In de tweede plaats diende de arbeid volgens de kantonrechter persoonlijk te worden verricht door de handbalspeler. Hij was immers gecontracteerd vanwege zijn kwaliteiten als handballer. Toch meende de stichting dat geen sprake was van enige verplichting tot het verrichten van persoonlijke arbeid, omdat de handballer zich mocht afmelden voor trainingen en wedstrijden. Hierin is de kantonrechter echter niet meegegaan. Van de handballer werd namelijk verwacht dat hij een legitieme reden had als hij zich wilde afmelden voor een wedstrijd of training. Het was aldus niet vrijblijvend. Daarbij mocht de handballer ook niet zelf een vervanger regelen, maar zorgde de stichting hiervoor.
In de derde plaats bestond een gezagsverhouding tussen de stichting en de handballer. De stichting heeft instructies gegeven over hoe de handballer moest handelen in geval van ziekte of een blessure, deelname aan trainingen en wedstrijden was niet vrijblijvend, in geval van een conflict of disfunctioneren kon de stichting sancties geven, de handballer mocht niet zonder toestemming van de stichting elders handballen (betaald of onbetaald) en de handballer moest zich houden aan de gedragsregels van de stichting. Volgens de kantonrechter hield de stichting op diverse manieren toezicht op en oefende zij invloed uit op de wijze waarop de handballer activiteiten verrichtte.
Nu de kantonrechter heeft geconcludeerd dat sprake was van een arbeidsovereenkomst dient de stichting het achterstallig loon, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente, te betalen aan de handballer. Het achterstallig loon dient tot juli 2023 te worden betaald.
De arbeidsovereenkomst is voorts niet van rechtswege geëindigd. Wel staat vast dat de stichting de arbeidsovereenkomst na 30 juni 2023 niet meer wilde voortzetten. Nu echter een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestond, gelet op de opvolgende arbeidsovereenkomsten sinds 2014, is de arbeidsovereenkomst op onregelmatige wijze beëindigd door de stichting.
De handballer heeft besloten om te berusten in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar maakt wel aanspraak op de transitievergoeding en een billijke vergoeding. De transitievergoeding ter hoogte van € 6.146,79 bruto wordt toegekend, omdat een werkgever simpelweg de transitievergoeding is verschuldigd na opzegging.
De handbalspeler maakt tevens aanspraak op een billijke vergoeding ter hoogte van bijna € 40.000,- bruto. Het handelen van de stichting, namelijk het opzeggen van de arbeidsovereenkomst tijdens en vanwege arbeidsongeschiktheid, wordt gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen. Bij de begroting van de billijke vergoeding wordt meegewogen dat de handballer vanwege zijn blessure een moeilijke arbeidsmarktpositie heeft.
Uit deze uitspraak volgt dat het voor verenigingen van belang is om hun spelerscontracten nauwkeurig te beoordelen. De juiste kwalificatie van het contract kan juridische geschillen voorkomen.
Heeft u vragen naar aanleiding van bovenstaande, neem dan vrijblijvend contact op met mr. Stijn Hamers via hamers@sijbenpartners.nl dan wel 045-560 22 00.