Onlangs liet de kantonrechter in ‘s-Hertogenbosch zich uit over een studiekostenbeding tussen Beter Horen en één van zijn werknemers. De werknemer, die na afronding van zijn opleiding overstapte naar een concurrerend bedrijf, deed een beroep op de nietigheid van het studiekostenbeding. Beter Horen stelde echter dat de studiekosten van circa €10.000,00 dienden te worden terugbetaald. Wie kreeg er gelijk?
De kwestie
De werknemer in deze zaak had zich verplicht een tweejarige opleiding tot vakbekwame audicien te volgen. De werkgever verplichtte zich vervolgens om een tegemoetkoming voor de studiekosten aan de werknemer te verstrekken. In de studieovereenkomst was een terugbetalingsverplichting opgenomen, inhoudende dat de werknemer gehouden was 50% van de studiekosten terug te betalen indien hij in een periode van 25 tot 36 maanden na afronding van de studie ontslag nam. Op 26 november 2020 had de werknemer de opleiding tot triage-audicien afgerond waarna hij als zodanig werkzaam was. Enige tijd later, op 25 april 2023, gaf de werknemer bij zijn leidinggevende aan dat hij een overstap wilde maken naar een concurrerende onderneming. Beter Horen beriep zich daarna op het studiekostenbeding en vorderde de openstaande studieschuld van circa €10.000,00.
Het geschil
De werknemer betoogde dat het studiekostenbeding nietig was op grond van 7:611a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de werknemer moest de opleiding tot triage-audicien worden aangemerkt als noodzakelijke scholing omdat het volgen van de opleiding nodig was om de functie te vervullen. Volgens Beter Horen was er echter sprake van een scholing die nodig was voor het verkrijgen van een diploma waarover de werknemer bij aanvang van de werkzaamheden diende te beschikken.
De studieovereenkomst
Het eerste lid van artikel 7:611a BW bepaalt dat de werkgever de werknemer in staat stelt de scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. Conform het tweede lid dient deze scholing kosteloos te worden aangeboden indien de werkgever op grond van de wet of een cao verplicht is deze aan de werknemer aan te bieden. Vervolgens bepaalt het vierde lid van dat artikel dat een beding waarbij de kosten van een dergelijke scholing worden verhaald op de werknemer nietig is.
EU-richtlijn
Omdat artikel 7:611a BW is afgeleid van de EU-richtlijn betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden, dient er tevens te worden gekeken naar de implementatie daarvan. Blijkens deze richtlijn heeft de betalingsverplichting van de werkgever géén betrekking op beroepsopleidingen of verplichte opleidingen voor het verkrijgen of behouden van een beroepskwalificatie. Nu het audicienberoep niet voorkomt in bijlage van de EU-richtlijn voor de gereglementeerde beroepen, beriep de werknemer zich erop dat de uitzonderingsbepaling in het tweede lid zodoende niet kon worden toegepast. De werknemer stelde dat er daardoor sprake was van een nietig studiekostenbeding. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
Oordeel
Naar oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk dat het een opleiding betreft voor het verkrijgen van een beroepskwalificatie. Volgens de kantonrechter dienen de gereglementeerde beroepen te worden aangemerkt als beroepen die zonder meer onder de beroepskwalificatie vallen. Het is echter niet zo dat uitsluitend de genoemde beroepen onder de beroepskwalificatie kunnen vallen. Omdat niet blijkt dat Beter Horen op grond van de wet of een cao verplicht is tot het aanbieden van deze beroepskwalificatie, valt de opleiding niet onder de scholing die wordt bedoeld in de uitzondering van artikel 7:611a lid 2 BW. Naar oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van een nietig studiekostenbeding en dient de werknemer zich te houden aan de terugbetalingsverplichting uit de studieovereenkomst.
Heeft u vragen ten aanzien van de rechtsgeldige studieovereenkomst of het studiekostenbeding? Neem dan vrijblijvend contact op met onze gespecialiseerde arbeidsrechtadvocaten via 045-560 22 00 dan wel via info@sijbenpartners.nl.